l’Ile Tahitou

Met de B1 Sint-Pieter naar l’Ile Tatihou

Het ontbreekt aan boord aan alle comfort en wisten wij veel of de vaar- en zeileigenschappen tegen een lange tocht opgewassen waren? Oorspronkelijk verliet de Scute de Vlaamse kust nooit. En nu, vijfhonderd zeemijlen door het Kanaal, geen evidentie. Maar het avontuur en de uitdaging waren te sterk. “Impossible n’est pas Français”, werd de slogan. Wij planden de tocht in etappes: Blankenberge – Duinkerke – Boulogne – Dieppe – Fecamps – St. Vaast La Hougue. Twee scherpe jachten, de Coentje van onze bouwmeester-schipper Danny Bossier, en de Testa Rossa van Eddy Blommaert zouden ons vergezellen. Kwestie van voldoende slaapruimte en accommodatie voor de bemanning, want op de St. Pieter is het, behalve in het martelkamertje van het vooronder, behelpen. De expeditie zou de hele maand augustus 2001 in beslag nemen.

Terug leren zeilen

De St.-Pieter vertrekt met prachtig weer, een goede Noord-Ooster met kracht 4-5, onder volle fokke- en grootzeil naar Duinkerke. Twee man aan de val van het grootzeil, 350 gram katoenkleurig dacron voor een 50 m² groot zeil en een massief houten ra. Even in de handen spuwen. De Scute in goede doen, elf tevreden scutelieden aan boord. Nieuwe bemanningsleden krijgen een stuurinitiatie – geen sinecure op onze schuit, kwestie van de krachten te verdelen. We gebruiken een soort takeling want de helmstok vasthouden is onmogelijk. Bij iedere golf, slaat het roer zo heftig uit dat je een slag van het helmhout zou krijgen. Dus hebben we touwen aan de verschansingsvoet bevestigd en slaan de met zeep ingesmeerde uiteinden rond de kop van de helmstok. Met wat vieren en halen hou je het schip op koers. Afijn, dat is de theorie. In praktijk moet je er je gedachten bij houden. Zoals bij een 470, ja.

Als we rond 19 uur aan de pontons van de jachthaven van Duinkerke willen gaan liggen, vindt de havenmeester ons te zwaar. Dan maar bij de vissers aan de kaai. De twee die aan boord bleven om een oogje in ’t zeil te houden, hebben die nacht niet veel geslapen. De moderne visserij maakt ook ’s nachts veel kabaal. De volgende dag zeilen we langs Blanc Nez en Gris Nez en voor Calais slalommen we tussen de ferry’s door. Geen sinecure. Het is al laat als we in Boulogne opnieuw tussen de vissers gaan liggen.

Landed – geland; stranded – gestrand

Na een rustdag vatten we om 5 uur de op één na langste etappe Boulogne – Dieppe aan. Het weer zit niet mee en een wat aangeschoten zee laat vermoeden dat het geen gemakkelijke tocht gaat worden. Halverwege, en flik rak voorbij de baai van de Somme, trekt de wind aan tot 6 Beaufort. De St. Pieter kan, intussen op motor, niet meer tegen de golven op. Als we ook nog gevaarlijk naar de kust toe verlijeren, beslissen we rechtsomkeer te maken en met een puntje zeil de Sommebaai in te varen.

Iedereen zet zich schrap, voor sommigen onder ons is dit totaal nieuw. Danny laat de twee zeilen bijzetten. Als je te laag stuurt, slaat de fok bak, maar dat kan geen kwaad. Bij gijpen moet die wel naar beneden, de grootzeilra draait perfect rond de mast, dus een klapgijp maak je nooit. Enkel de val ietsje vieren zodat de ra onder het voorstag doorkan. En met de halstalie trimmen we het zeil boller of vlakker. Jawel, dingyzeilen. Zolang het water mee de baai in stroomt gaat het goed, golven achterop, kreunende masten en twee man aan het roer. Met de zware zwaarden opgetrokken surft St. Pieter aan 8 knopen tussen de brekers door. Dan keert het tij, de golven worden steiler. Bossier stuurt op goed geluk af de ondiepe, zanderige Sommebaai binnen. Bij laag water stroomt die helemaal leeg, je moet het kennen. En we mogen vooral niet dwarsgaan. Toch komt er geen golfje over, de bolle kop duwt al het boeg en buiswater voor zich uit. En stabiel is ie ook. Laat in de namiddag schuren we op een zandbank. Hadden we het niet gedacht dat we St. Valerie sur Somme niet zouden halen? Gauw het roer opgehaald nog enkele keren een korte maar heftige landing en daar lagen we, gestrand midden in de baai.

Die nacht overviel de storm ons, windkracht 7 en striemende regen. We brachten het anker uit omdat wij onder deze omstandigheden ’s nachts zeker de vaargeul niet zouden vinden. De ankerwacht werd verdeeld en de rest schuilde waar er te schuilen viel. Vier man in het voorondertje en ’t is vol. Oorverdovend geraas, een loeiende wind en overal schuim. De volgende morgen bleek pas hoe fel de storm te keer was gegaan. Het anker had het omwille van de sterke stromingen niet gehouden en de St. Pieter was verder over de banken naar de kust gestuwd.

Tijd inlopen met een traag schip

Maar de gendarmerie waakt. Vanuit de helikopter wijst die bij hoog tij de verkleumde bemanning de weg naar de vaargeul. Twee uur later meren we zeer opgelucht in St. Valerie Sur Somme aan. Eindelijk rust en droge kleren en een deftige maaltijd. Met een flinke “coup de rouge” om van de emoties te bekomen. We blijven vijf dagen in het pittoreske stadje waar Jeanne d’Arc nog gevangene was. De havenmeester van Dieppe, waar de scherpe begeleidende jachten lagen, leent zijn bestelwagen zodat we kunnen pendelen. En in een droge kooi uitslapen. De negende is het eindelijk uitgeklaard en we gaan door naar een ander haventje in de Sommebaai, Le Hourdel. Men vangt er goede paling. Vissers onder elkaar, nietwaar? De volgende dag doen we tien uur naar Dieppe waar we na een korte stop zeer vroeg weer doorgaan naar Fécamp. Hier is het tijd om de St.-Pieter wat op te knappen en een aantal zaken te herstellen. Want hierna volgt de langste tocht: 70 mijl, de baai van de Seine over. De Scute is nooit eerder zo diep in zee geweest. Het is uitkijken voor de professionele scheepvaart. De logge St. Pieter loopt gemiddeld 3 à 4 knopen. Komt er nog een onweer over. Gauw reven. Pas om middernacht komen de lichten en de vage contouren van St.-Vaast aan de einder. Gelukkig kennen de schipper en enkele andere bemanningsleden deze wateren.

Militair landingsvaartuig

12 augustus. De Testa Rossa keert terug, de vakantiedagen zijn op. Tot ons aller ontzetting gaat ook de kok mee naar huis. De ontvangst in St.-Vaast inclusief receptie op de kade. “Les gens du Nord”, -wij dus- met onze robuuste maar primitieve boot, krijgen veel bekijks van zowel de plaatselijke bevolking als van het internationale publiek dat op het festival afkomt. Naast de bemanning van de St. Pieter, de Coentje en de Testa Rossa, was er ook een delegatie van het stadsbestuur van Blankenberge om “les honneurs” in ontvangst te nemen. Een origineel plan van een van Napoleon Bonapartes scheepsbouwmeesters, opgetekend in Blankenberge. De Franse keizer zocht ruime open schepen om met zijn leger op de kust van Engeland te kunnen landen. Operation Overlord, maar dan omgekeerd. En eeuwen vóór de platte schuiten uit Erskine Chilers’ Riddle of the Sands. Bonapartes voorkeur ging naar onze Scuten. Het plan werd al die tijd in het Marine Museum te Cherbourg bewaard. Een replica ervan hangt nu in de zetel van de Scute.

Windkracht dankzij pk’s

De storm en de onfortuinlijke stranding is gauw vergeten. In gezelschap van de muzikanten van het Kliekske en andere Vlaamse groepen stranden we nogmaals, maar deze keer doelbewust, op het zand van het eiland Tatihou. We bezoeken “les iles St. Marcouf”, enkele eilandjes in de buurt. We vervullen de rol van zeilende ambassadeur met glans. En de Fransen zijn laaiend enthousiast over onze aanwezigheid en stellen duizend vragen.

Er blijven amper vijf bemanningsleden over voor de terugtocht, waarvan een dame. Ook het hotelschip, de Coentje, blijft in St-Vaast achter. Museumdirecteur van Tatihou Jean-François Détrée, is zo sterk aangegrepen door ons avontuur dat hij met ons naar Blankenberge terug zeilt. Nou ja, zeilt. De Yanmar levert met zijn 140 pk een prima alternatief voor het absoluut gebrek aan wind. En als die er komt is het uit de verkeerde hoek. De St.-Pieter haalt geen hoogte, je moet verduiveld geconcentreerd sturen om scherper dan dwars te zeilen. Bossier legt keer op keer uit dat je de golven moet voelen en je met kleine beetjes kan oploeven als je voldoende snelheid hebt.

Daar doen we het voor

Als we de laatste dag van Nieuwpoort naar Blankenberge zeilen met een flauwe westenwind worden we al van voor Wenduine door tientallen boten en vissersschepen opgewacht. En ze bleven maar komen. Dan sta je, net voor je de haven binnenvaart, even stil bij de expeditie die 25 dagen heeft geduurd. En een hoogtepunt is van eigenlijk meer dan 8 jaar bouwen, plannen, opnieuw beginnen en doorzetten. Niemand beklaagt zich om te zijn meegegaan, het is een belevenis. Ook bij slecht weer. Maar we hebben een stukje scheepvaarttraditie uitgedragen naar Frankrijk, het land waar je in iedere haven over een restauratieproject zoals dat van de Scute struikelt. En toch was de interesse enorm. Over valoriseren gesproken.

Frank Panesi