B1 Sint-Pieter

Blankenberge een vissersdorp

Tot de 19de eeuw was Blankenberge  een bescheiden vissersgemeenschap. Die groeide langzaam aan vanaf de 9de eeuw. In de 13de eeuw telde hun vissersvloot al meer dan 60 haringboten en in 1272 verleende Margareta van Constantinopel, toen regerende gravin van Vlaanderen, Blankenberge de titel van stad. Die titel had het helemaal te danken aan zijn visaanvoer. Verse vis was grote luxe in het karige voedselaanbod van die tijd.

De boten die de vissers gebruikten waren eeuwenlang houten platbodems. Er was immers geen haven in de buurt en hun boten moesten dus bij hoog water op het strand aankomen. Met een kielschip lukt dat uiteraard niet.

In de loop van de eeuwen evolueerden hun boottypes geleidelijk, maar in de 17de eeuw kwamen ze tot een type dat ze meer dan 3 eeuwen lang bijna onveranderd hebben gebouwd: de Blankenbergse schuit.

De scheepswerven lagen op het strand tegen de duinen aan. Aan de overkant van die duinen hadden ze hun kleine vissershuisjes gebouwd. Iedereen leefde rechtstreeks of onrechtstreeks van de visserij. Je werd visser van vader op zoon.

Hoe ze precies ontstaan zijn is niet duidelijk 

Van de 17de tot de 19de eeuw beheersen de Blankenbergse schuiten onze zeevisserij aan de oostkust. In de 15de eeuw telde de Blankenbergse vissersvloot naast veel kleine bootjes ook een 10-tal grotere schepen, meestal haringbuizen. Maar in de 16de eeuw verschijnt die kloeke schuit  of scute voor het eerst in beeld. Op een schilderij van omstreeks 1550 van de school van Lanceloot Blondeel, met een afbeelding van de haven van Nieuwpoort, zien we een aantal vissersboten die sterk gelijken op Blankenbergse schuiten

Een bijzonder stevig schip

Blankenberge had geen schuilhaven en de schepen moesten er op het strand aanmeren. En als er behoorlijk wat branding stond, moest de schuit het bonkend aankomen op het strand aankunnen. Geen nood. Het was een bijzonder stevig gebouwd schip met platte bodem. .

De schuit heeft geen kielbalk, die zou maar hinderlijk zijn bij het stranden. Wel loopt van voor- tot achtersteven een stevige eiken plank. Dwars op die kielplank staan dicht bij elkaar de zware eiken spanten, waarop de brede planken (gangen) van de buitenhuid worden vastgespijkerd.

De Blankenbergse schuit heeft dus geen kiel en dat heeft het grote nadeel dat het schip bij het zeilen sterk afdrijft. Om dat driften of verlijeren tegen te gaan, heeft het schip over beide zijboorden een zwaard hangen.